De spelvorm is simpel: twee spelers mogen elk (maximaal) twee zinnen zeggen en voeren daarmee een scène op. Het venijn zit hem hierin: de scène wordt drie keer gespeeld, De eerste keer in 30 seconden, de tweede keer in 60 seconden en tenslotte de derde keer in 120 seconden. En je hebt steeds maar twee zinnen elk. Maximaal. En het is pertinent niet de bedoeling om er een pantomime van te maken: de stilte moet passen binnen het stramien van de scène. Daar hadden we laatst een mooi voorbeeld van. Je kunt namelijk verbazend veel met deze opzet.
De opdracht voor de twee spelers, Marco en Arjen: speel de scène in een operatiekamer. In de eerste ronde zdet je het allemaal op, wie wat zegt en, grofweg, wat er gebeurt. In dit geval waren de zinnen:
- Is-ie al dood? (M)
- Nee, nog niet (A)
- Zijn been moet eraf (A)
- Ja, je kunt het! (M)
Scène 1: Arjen brengt de patiënt op bed binnen. Marco vraagt: “is-ie al dood?” “Nee, nog niet.” Ze kijken besluiteloos naar de patiënt. “Zijn been moet eraf.” Marco moedigt aan: “Ja, je kunt het!” Arjen begint met zagen. Tring! 30 seconden zijn om.
Scène 2: Grotendeels hetzelfde, maar om dat het langer moet duren, opent Marco de deur, het bed rijdt moeizamer en de maag van Marco is toch niet zo sterk als gedacht. (We laten de beelden over aan de verbeelding).
Scène 3: Hoe kun je dit nog langer maken, zonder dat het vervelend
wordt? Hier hadden we een coach-momentje. Het simpelweg uitrekken van de handelingen leidt tot mime! We pakten hem dus terug en ondertussen had Arjen een naar eigen zeggen fantastisch idee gekregen. In plaats van te aarzelen met het zaagwerk ging hij voortvarend te werk. Eerst het goede, pardon, slechte been eraf. Dat bleek bij nader inzien erg smakelijk, zodat beide spelers een feestmaal hadden aan de arme patiënt. Want heeft zo iemand niet twee benen en twee armen?